Een wijze ging voorbij

Arie Kuiper, Een wijze ging voorbij.  Biografie van Abel J. Herzberg.  Amsterdam, Querido, 2011.

Gelezen november 2019

Als biografie vond ik het bijzonder geslaagd, en ik ben zowel van Kuipers prestatie als van de persoon Abel Herzberg erg onder de indruk geraakt. Kuiper heeft volledig recht gedaan aan zijn onderwerp. Herzbergs leven is vooral een publicerend leven. Ik weet niet of wij Herzberg als geleerde moeten zien, maar zeker als begaafd polemist, en als belezen en gedreven joods denker.

In deze bespreking zal ik een paar thema’s uit Herzbergs leven nemen en aan de hand van de informatie en inzichten die Kuiper biedt bespreken. Al lezend raakte ik met veel dingen in het boek in discussie. Als een boek daar in slaagt, ben ik een gelukkige lezer.

Zionisme

Herzberg is jong zionist geworden. Een bezoek aan zijn ‘wortels’, zijn grootvader in Rusland, liet hem kennismaken met de permanente pogromstemming aldaar, de angst ervoor en ook de diepe armoede onder de joodse bevolkingsgroep.

Voor Herzberg was het zionisme een absolute bevestiging van het bestaan van de staat Israël, en tegelijk ook een joodse cultuurbeweging, een benoemen en behouden wat ‘joods’ was als er geen orthodox geloof meer was.Zionisten waren voor hem de kleine groep niet-orthodoxen die ook niet wilden assimileren. Waarom was die groep er eigenlijk?  Herzberg: “Zij hebben zich niet neergelegd bij de abnormale positie van de joden in de wereld […] zij hebben zich zelfs veroorloofd te denken en hardop te zeggen dat de jodenhaat zulk een essentiële betekenis had in de samenleving, dat hij altijd en overal, zij het niet altijd en overal in de dezelfde mate, de politieke en sociale verhoudingen vertroebelde.” Kortom, jodenhaat zou nooit verdwijnen. Een staat voor joden (zijn omschrijving van wat Israël was) was onmisbaar en essentieel. Hij vond Buber, die in Nederland veel aanhang had, bijvoorbeeld een nep-zionist, omdat hij tegen de staat Israël was. Je kon niet voor behoud van het joodse gedachtengoed zijn en tegen het bestaan van de staat Israël.

Deze positie, over de noodzaak voor een staat voor joden omdat jodenhaat niet zou verdwijnen lijkt een kopie van die van Theodor Herzl, de ‘vader’ van het politieke zionisme aan het eind van de 19e eeuw. Maar de verhouding tussen het burgerschap van deze ‘staat voor joden’ en van het land waar je woonachtig was heeft Herzberg nooit echt duidelijk geformuleerd. Hij houdt in 1933 een redevoering ‘wat het betekent dat een volk geen vaderland heeft’. Het volk heeft geen land, maar dat wil niet zeggen dat joodse Nederlanders geen staat hebben “Een staatsverband voor staatsburgers is iets anders dan een vaderland voor een volk”. Niemand hoeft te verhuizen tegen zijn zin, maar niemand ook moet denken dat met emancipatie het probleem is opgelost.

De zionistenbond vindt dat het vestigen van de joodse staat feitelijk de ballingschap, de galoeth, dat wil zeggen de situatie van het joodse volk sinds de verwoesting van de tempel in het jaar 70 nC, opheft. Maar de feitelijke situatie van de joden zal zijn, dat er een joodse staat is én dat er veel joden buiten die staat wonen. Ik vind de aanduiding ‘transnationale gemeenschap’ hier eigenlijk wel passend. Daar zijn er meer van, altijd voortkomend uit een situatie waarin een grote groep het land van herkomst verlaat en niet meer terugkeert, maar toch een gevoel van ‘nationale’ saamhorigheid bewaart. Recente migrantengemeenschappen in Nederland zijn er goede voorbeelden van.

De staat Israël

De zionistenbond keert zich tegen Herzbergs kritiek op het concrete gedrag van de staat Israël. Maar, zo stelt Herzberg,  de staat Israël was niet gesticht om als bouwterrein voor jesjiva en sjoel te dienen  – een prachtige formulering tegen de joodse orthodoxie -, maar als basis voor de jood om zijn gedachten in alle richtingen te laten gaan zonder daarmee het contact met het volk te verbreken.

 Bovendien is Israël een democratie en mogen burgers de regering bekritiseren.  ‘…nooit en onder geen enkele omstandigheid kan een Israëlische staats- of regeringspolitiek richtsnoer worden gemaakt voor joden in de wereld.’

Maar hij gaat ook fel tekeer tegen degenen die hun antisemitisme verbergen achter antizionisme. Die laatstgenoemde positie treft hij veel in links Nederland aan. Links Nederland is tegen Israëlische bezetting van Palestijnse gebieden, sois, maar keert zich deels ook tegen het bestaan van Israël. Voor Herzberg  is Israël echter ‘de levensverzekering van álle joden’. Dit maakt hem niet blind voor het feilen van de politiek van de staat Israël tegenover de Palestijnen. “De Arabische nood is, meer dan welke Arabische ambitie ook, onze grootste vijand.”

Joodse identiteit en assimilatie

De meerderheid van de joden verkiest assimilatie boven zionisme, maar “in een belegerde stad wil een meerderheid altijd overgave.’’ Herzberg heeft begrip voor de hang naar assimilatie. Maar ‘als Israël verloren is, is de wereld verloren.’ Ik ben het op theologische gronden geheel met hem eens. Maar het gaat mij dan om het theologisch Israël. Herzberg noemt het geen theologie, maar ik denk dat we toch hetzelfde bedoelen. Elders zegt hij in dit verband bijvoorbeeld: Joden zijn niet alleen een volk maar ook een beginsel. Ze zijn niet beter dan andere volken, maar ‘belast met bepaalde waarheden over leven en levensgang, en of wij willen of niet, wij moeten deze waarheden verder dragen vanaf onze geboorte als volk tot in alle eeuwigheid.“ In de periode tussen Babylonische ballingschap en de verwoesting van Jeruzalem, een periode van 400 jaar, ‘bouwde Israël zijn ‘geestelijke voorraadschuren’.  Ook toen was er sprake van een nationale identiteit zonder staatkundige identiteit. Het is een prestatie die Herzberg intrigeert. En hij ziet de moord op de joden, anders dan de moord op andere groepen, bijvoorbeeld de zigeuners, ook als een moord op hun ideeën.

Tegen het verwijt dat joden en fascisten het eigenlijk eens zijn over dat joden anders zijn, zegt hij: dat klopt, in de erkenning van nationale verschillen. Het verschil zit hem in de waardering ervan. Verdoezelen van verschillen heeft geen zin. Het gaat er vooral om of een land verschillen verdragen kan. Zijn positie over meertaligheid in een land, en diversiteit in het algemeen is helder, en prachtig geformuleerd: “Het is nonsens te geloven, dat het in een kamer donkerder wordt als een extra lamp wordt opgestoken.” Dat mag best nóg es gezegd worden.

Herzberg over Christenen

Herzberg reageert op ontwikkeling bij de Duitse christenen in de vooroorlogse periode met een artikel ‘Tussen kruis en hakenkruis’. Herzbergs stelling is, dat de  christenen de joden niet haten omdat ze Jezus hebben vermoord, maar omdat ze hem hebben voortgebracht. Daarom willen de nazi’s een germanisering van het christendom, ze willen eigenlijk een Germaanse godsdienst maken. Deze gedachte wordt later, na Bergen Belsen, voortgezet in Tweestromenland.

Kuiper noemt een paar andere joden die later deze gedacht ook hebben geformuleerd, zoals Georg Steiner, (“het is niet de Godsmoordenaar die sinds de Middeleeuwen door het christendom is vervolgd, het is de God-schepper of zijn spreekbuis die de mensheid herinnert aan wat ze […] moet worden, wil de mens werkelijk mens worden”)  en Baruch, voorzitter van de Portugees-Joodse Gemeente in Amsterdam, die zegt, dat het antisemitisme in wezen gericht is tegen de God van de Joden, maar ‘omdat wij er […] nog steeds zijn als getuige en partner van God in de wereld, is het duidelijk, dat mensen die […] tegen God zijn beginnen met joden’. Bijzonder vindt Kuiper vooral, dat Herzberg het al zo vroeg formuleerde. Kuiper lijkt de positie van de Bekennende Kirche niet te kennen, hij noemt het in ieder geval niet als reactie op de ‘deutsche Christen’.

De positie van het Vaticaan, waar vandaan nog eens de boodschap komt dat God de joden geselt wegens de christenmoord, maakt Herzberg niet blind voor andere christenen. In Om een lepel soep vertelt hij dat Jaap van der Heg,  de gereformeerde boer waar de kinderen belanden, het joodse meisje aan tafel probeerde te troosten en Jesaja 40 voorlas. “Troost troost mijn volk …..” ‘Uit het luchtledige ontstaat zoiets niet’, stelt Herzberg vast, ‘daar is tenminste driehonderd jaar hervorming voor nodig.’ Ook stelt hij vast, dat de christenen meer dan de joden de geestelijke strijd tegen het nazisme hebben opgenomen.  Een bijzondere waarneming, temeer waar hij ook vaak genoeg met de christelijke arrogantie ten opzichte van joden te maken heeft.  

Vergeven en vergeten

Er is, in en na de oorlog, veel discussie geweest over de rol van de Joodse Raad in de oorlog. Voor Herzberg is het uitgangspunt steeds: Oordeel niet over iemands daden als je nooit in zijn schoenen hebt gestaan. Dat is ook zijn uitgangspunt bij zijn clemente beoordeling van de Joodse Raad. Hij benadrukt ook het belang van de Joodse Raad als enig overgebleven communicatiekanaal voor joden. De heer Visser echter, voorzitter van de Hoge Raad en wegens zijn jood zijn ontslagen, wilde er beslist geen lid van worden, wegens de dan noodzakelijke samenwerking met de Duitsers. Visser is in 1942 aan een hersenbloeding overleden, maar heeft tot die tijd zich steeds openlijk verzet en hij had de oorlog nooit kunnen overleven, zoveel is duidelijk. Herzberg wil zoals gezegd niet over de keuze van Asscher en Cohen oordelen, hen niet veroordelen, maar de stellingname van Visser maakt duidelijk, dat er ook andere keuzes mogelijk waren en verdedigd werden. Ik voel me niet in de positie om hier stelling in te nemen, en maak daarmee Herzbergs uitgangspunt om niet te oordelen over gedrag van mensen als je niet in hun schoenen hebt gestaan dan maar tot het mijne. Maar de kritiek van Visser en veel andere joden op de positie van de Joodse Raad en haar leden maakt duidelijk, dat mensen die wél in hun schoenen stonden ook anders kozen.

Herzbergs eigen strategie in zijn kampperiode is de gevoelens van haat onderdrukken, en zich  concentreren op overleven. Mishandelingen moet je ‘vergeten’. ‘Je kunt net zo goed boos worden op een hond’.  In zijn terugblikken spreekt vooral verbazing over wat een wrede omgeving kan produceren aan mensen en wreedheden. Er zijn talloze voorbeelden van uiterst wrede incidenten, die niet onder Befehl ist Befehl vallen, maar spontaan uit de Duitsers kwamen. “De mens ontaardt. Het gaat niet om de laatste stap, maar om de eerste. Dan komen de gruweldaden vanzelf.”  De normale mens, die geen misdadige aanleg heeft, kan in bepaalde omstandigheden een misdadiger worden. Iedereen is tot dit niveau van slechtheid in staat, niet alleen Duitsers. Het gaat Herzberg om begrijpen. Herzberg noemt zichzelf een man die , als hij tegen de grond werd geslagen, de belangstelling voor zijn tegenstander niet verloor. Begrijpen is beter dan schelden.

Ook rond het Eichmann-proces speelt dit weer. Hij is daarbij en schrijft erover. Voor hem is, net als voor bijvoorbeeld Hannah Arendt, die er ook is en erover schrijft, de centrale vraag de verhouding tussen de individuele schuld en de schuld van het systeem dat dit individu en zijn daden heeft voortgebracht. Hannah Arendt zegt tegen Herzberg: ‘Niet Eichmann staat hier terecht, maar de mens zelf, die zich rekenschap moet geven omtrent zijn aard.’ Herzberg neemt een vergelijkbare positie in bij het proces tegen Lages in Nederland. Lages zei: ‘Niet ik ben schuldig, Duitsland was schuldig’’. Herzberg vindt dat je daar niet makkelijk overheen kunt lopen. Hij vindt ook de Duitsers schuldig die niet in de rechtbank zaten.

Herzberg weet kennelijk niet goed wat hij van straffen als vergelding vindt, hij heeft bijvoorbeeld eens voorgesteld om de oorlogsmisdadigers maar boven Duitsland te droppen: zoek het maar uit met ze. Straffen als vergelding spreekt hem in ieder geval niet aan en daarom is hij uiteindelijk voor de vrijlating van de drie van Breda, een steeds oplaaiende discussie in Nederland. Hij is voor ‘gratie’.  Meer dan 25 jaar gevang is wreedheid, en ‘wreedheid slaat […]  terug op de samenleving die haar toepast.’ Hij wil de oorlogsslachtoffers ‘bevrijden’ van het vergeldingsidee. ‘Wraak geneest niet.’

Maar deze gedachten hebben voor hem niks te maken met vergeven of vergeten. Vergeven is niet aan de orde,  “alsof men vergeven kan op commando. Dat kan men niet. Dat kan niemand in de wereld. En dat kunnen zeker geen volken.” Ook vergeten is geen optie.  Vergeten kan niet, de geschiedenis vergeet ons niet, en werkt in ons door, ‘onvermurwbaar’. In het voorwoord van zijn roman De memoires van koning Herodes schrijft hij:  “De actualiteit van het verleden, díe is het die ons interesseert. Er is in beschouwelijke zin geen gisteren en geen morgen. Er is alleen een eeuwig vandaag.”

Geloof, theologie

In de eerdere paragraaf over christenen komt dit al aan de orde. De biograaf vraagt zich af ‘of hij echt in god geloofde, of dat het literaire metaforen zijn, een manier ‘om het mooi te zeggen’. Het is een wonderbaarlijk keuzemenu. De betekenis van ‘echt in god geloven’ is in dit geseculariseerde tijdperk kennelijk een lastig ding.

Herzberg vertelt ergens het verhaal van Labi, die geen soep wil eten omdat er een stukje paardenvlees in kan zitten en dat is niet koosjer. ‘Waarom eet je geen soep?’ wordt hem gevraagd.  ‘Omdat er verschil is tussen rein en onrein.‘ Voor Herzberg is dit ‘de eerste zin uit de menselijke beschaving, de erkenning dat er iets is dat mag en iets dat niet mag’. Dít is het joodse skandalon. En dit, meer dan de soep, is een voorwaarde om te kunnen overleven. Hitler wil ‘het afschaffen van de beschavingsfactor die door het jodendom in de wereld was gebracht en met het christendom door Europa was aanvaard’. Hitlers ideale mens is de mens zoals hij was voordat hij door het monotheïsme aan banden werd gelegd. As de mens maar diep genoeg zou graven in zijn ziel zou hij stuiten op de heiden die zijn oervader was. Maar de jood zou stuiten op ‘een granieten fundament van profeten, van wetten en normen’, en daarom moest de jood sterven. Kuiper noemt dit ‘religieuze argumenten’ tegen antisemitisme, maar voor zover ik zie zijn het historische argumenten.

Herzberg ziet het jodendom als ‘cultuur-historisch verschijnsel, als gedachte, als dat wat de mensheid op een gegeven moment uit zichzelf heeft losgemaakt. Een van de meest wezenlijke dingen die in de beschavingsgeschiedenis naar boven getreden zijn.’

De vraag die Kuiper stelt, ‘of hij echt in god geloofde’: feitelijk maakt Herzberg er korte metten mee. “Om het even of hij dood is of niet, of hij bestaat of enkel een hulplijn is in het denken, laat dit de zorg van anderen zijn.” Herzbergs god is ‘niet de god van barmhartigheid die een illusie is, niet de god van der wrake …. Niet de god van de liefde of die der vergelding, maar de god die ‘hart en nieren”  proeft van alle wezens. Die ontvankelijk is voor elke klacht en elke zucht, … de god van het begrijpen van de hongerige ….Niet de god die beloont en straft, want hij doet geen van beide, … niet de god die ons helpt want hij helpt ons nooit, maar de god die verlangt dat we hem helpen.’ En in een gedicht: “Al wat wij weten is niet meer dan wanen. Wij zijn slechts tranen, tranen, tranen, door god geschreid uit peilloos leed.” Hij typeert zichzelf als ‘een ongelovige die weet dat god bestaat’. En hij bedrijft onbekommerd theologie.

Psychologie

Ik zei al in het begin: ik vind het een prachtige biografie, die aanleiding was om een heel inhoudelijke bespreking te schrijven. Ik heb één kritiekpunt: ik vond dat er wel iets meer psychologische diepgang in had mogen zitten. Het zal nooit lukken om in een biografie psychologisch gezien echt recht te doen aan je persoon, maar hier zijn toch een paar vragen waar ik niet omheen kan.

Zijn principiële mildheid. Ik noem het principiële mildheid, omdat hij helemaal geen mild karakter had. Hij had milde principes en een polemisch karakter. Maar hij werd ook in persoonlijke verhoudingen wel als ‘mild’ en ‘vriendelijk’ ervaren. Een paradox waar ik een wat scherper beeld van had willen hebben. 

Op zijn eerste schooldag wordt hij als jood gepest. Hij bagatelliseert de herinnering vaak, maar is het nooit vergeten. Hij had last van het anders zijn. Hij moest bijvoorbeeld wel zaterdag naar school, maar er werd geaccepteerd dat hij niet mocht schrijven, het was sabbat immers. Hij voelde zich in een isolement door de verschillen in levenswijze en feestdagen. Ook in zijn middelbare schooltijd en studenten wordt hij vaak geconfronteerd met wat we inmiddels ‘systemisch racisme’ zijn gaan noemen. Hij mag van allerlei verenigingen geen lid worden. Later in een rede voor de zionistenvereniging spreekt hij over de schaamte van het kind, en over de altijd aanwezige splitsing met de omgeving. In ieder geval lijkt de schaamte opgeheven door het zionisme.

Maar welke rol deze ervaringen van het kind spelen in zijn psychologische constitutie komt bij Kuiper niet aan de orde. Hij had allerlei redenen om motieven en overwegingen om niet met zijn emoties ‘te koop te lopen’ zoals hij het noemde, maar hoe kan het dat het gelukt is? Waar is de boosheid heengegaan? Hij is ook in de oorlog en de kampen zuinig geweest met zijn boosheid, hij wilde zijn energie niet besteden aan boosheid, maar weer: hoe kan het dat dit gelukt is? De verwerking van de kampervaringen is vooral inhoudelijk weergegeven. We weten dat hij vaak schreeuwend wakker werd, en zeker in zijn laatste jaren ’s nachts heel wat afschreeuwde, maar hoe dat werkte, ik heb er geen beeld van gekregen.

Ik heb vele jaren geledenTweestromenland gelezen, er is veel aanleiding het te herlezen, net als Amor fati. Hij verwijst er soms naar in termen als ‘grondeloze ellende’ en ‘onvoorstelbaar’ enzovoort. Het is ook onvoorstelbaar, en misschien moeten we ons daar maar bij neerleggen.

1 gedachte over “Een wijze ging voorbij”

  1. Pingback: Brouwer Blogt

Plaats een reactie

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en Google Privacy Policy en Servicevoorwaarden toepassen.

De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.