Laat honderd bloemen bloeien
In de zestiger jaren van de vorige eeuw was links Nederland een tijdje gecharmeerd van de berichten over zelfkritiek in de communistische partij in China. Het werd gezien als bewijs dat het maoïstisch communisme openstond voor ontwikkeling en nieuwe gedachten. ‘Laat honderd bloemen bloeien’, klonk het uit China en dat klonk goed: een mooie poëtische leus waarmee deze droom aan de man gebracht werd. We weten inmiddels beter, er bloeiden geen honderd bloemen en het zichzelf bekritiserend volk werd niet geacht bij te dragen aan het ontwikkelen van nieuwe ideeën.
Zelfkritiek van geprivilegieerden
Zelfkritiek is in sommige kringen op dit moment weer populair. Het gaat daarbij om de zelfkritiek van geprivilegieerden, op welk punt dan ook, die uitgenodigd worden – laat ik het vriendelijk zeggen – om in zelfkritiek hun geprivilegieerd zijn te erkennen en dan …. Ja wat dan, dat is vaak minder duidelijk.
Witte privileges
Ik neem als voorbeeld de witte privileges ten opzichte van zwarte mensen. Laat ik me beperken tot de actuele discussies zoals die zich nu om ons heen afspelen en de geschiedenis van die discussie buiten beschouwing laten. Dan valt direct op dat in die actuele discussie de geschiedenis een prominente rol speelt. Kunnen we over witte en zwarte mensen praten zonder het over slavernij te hebben? Wat moeten nu levende witte mensen doen met de praktijken van hun voorouders? Hoe kunnen zwarte mensen omgaan met de achteloosheid waarmee deze geschiedenis ad actes wordt gelegd? De verhoudingen hebben zich in de zielen en lichamen van betrokkenen ingeschreven. Het is de verdienste van Frantz Fanon dat hij de aandacht richtte op de schade die racisme aanrichtte in de psychè van gekleurde én van witte mensen. Deze door hun geschiedenis op verschillende wijze beschadigde mensen kunnen niet zomaar overgaan tot de nieuwe orde van de dag.
Zelfkritiek als ritueel
Wat moeten nu levende witte mensen doen met de praktijken van hun voorouders, zo stelde ik de vraag. Een vaak gegeven antwoord is dat witte mensen zich vooral bewust moeten zijn van hun bevoorrechte positie en meer oor en oog moeten hebben voor de verhalen en beleving van ‘de overkant’. Dit is natuurlijk waar, maar het kan ook helemaal uit de hand lopen. Het loopt wat mij betreft uit de hand, als witte mensen het recht ontzegd wordt iets over zwarte geschiedenis te zeggen, of dat alleen mogen doen als er rituele zelfbeschuldigingen aan vooraf gaan over de geschiedenis waar ze medeschuldig aan zijn en over de beperkte visie die hun bevoorrechte positie noodzakelijkerwijs met zich meebrengt. De weg van zelfkritiek en zelfbeschuldiging is dan geen behulpzame aanpak, maar een zinloos ritueel.
Anders kijken, anders handelen
Inzicht in de eigen bevoorrechte positie is een punt dat vaak van buiten, vanuit anderen, naar voren wordt gebracht. Het is kritiek op de vanzelfsprekendheid waarmee witte mensen de publieke ruimte als van hen beleven en waar kleur gewoon geen rol speelt. Gekleurde mensen weten wel beter en roepen dan op tot inzicht in deze bevoorrechting. Het is een belangrijke oproep, maar het inzicht is geen waarde op zich, het is alleen van waarde als voorwaarde voor ander handelen.
Het eeuwige heden
De strijd over de betekenis van de geschiedenis van de slavernij is – net als elke strijd over betekenis van historische feiten en processen – een strijd over de wereld waarin we nú leven. Schuld en kritiek gaan wat mij betreft dan ook over wat we elkaar nú verschuldigd zijn en nú op elkaar aan te merken hebben. Het postulaat van gelijkheid is daarbij vanzelfsprekend uitgangspunt en tegen wie daartegen zondigt, kan dat gewoon gezegd worden.
That’s where the light comes in
Mijn bezwaar tegen zelfkritiek richt zich niet op het gedeelte ‘kritiek’, maar op het gedeelte ‘zelf’. Liever zie ik een gerichtheid op de ander, een open houding, nieuwsgierigheid, vragen stellen, onderzoeken. Als inzicht en uitzicht zich ontwikkelen, is er altijd kritiek op eerdere inzichten en uitzichten, deze zijn immers anders geworden. Daar is dan zelfkritiek voor nodig geweest, maar niet als zelfstandige gebeurtenis. Het is een moment in een ontwikkelingsproces dat niet uit dat ontwikkelingsproces losgemaakt moet worden. Ik wil dat mijn zelf verdwijnt in het onderwerp waar ik mee bezig ben, in het gesprek waarin ik verwikkeld ben, in het debat, de polemiek of de discussie. Met zelfkritiek, met het grote weg-met-mij, zit ik mezelf alleen maar in de weg. Ook al heb ik over een onderwerp al vastomlijnde gedachtes: there is a crack in everything / that’s where the light comes in (Leonard Cohen). Die ‘crack’, die barst in mijn denken die een ander teweeg weet te brengen, daar gaat het om, dat is het moment van ontwikkeling.