Een geschiedenis van het Ottomaanse Rijk

Jason Goodwin, Lords of the horizons. A history of the Ottoman empire. London, 1999.

Ik las de serie van vijf detectives over Yashim, de detective die in opdracht van het Ottomaanse hof werkte en dat heeft me nieuwsgierig gemaakt naar de historische context. Dezelfde schrijver heeft een geschiedenis van het Ottomaanse rijk geschreven, en omdat hij er in zijn romans goed in slaagde de sfeer in Istanboel over te brengen verwachtte ik dat hij dit in een zakelijk verhaal ook wel zou kunnen.

Dat bleek waar te zijn, en het vormt zowel de kracht als de zwakte van het boek.

Zo begon het

De oorsprong van het Ottomaanse Rijk lag in een obscuur gebiedje in Klein Azië, in wat nu het grote landmassief van Turkije is. De Turken bewoonden de steppen, het waren de grootste paardenhandelaren van de regio, hun kleine paarden waren intelligent en sterk, en geliefd als een medemens. Ze werden bij sterven eervol begraven. De heersende vorst, of moeten we zeggen het vorstje, er waren overal vorstjes, had onduidelijke rechten op de troon, maar hij zat graag op een paard en wist daarmee veel aanhang te kweken. Hij verzamelde een heterogeen leger om zich heen, Turken, Grieken en nog vele anderen.

Deze bevolkingsgroep, onder leiding van de eerste Ottomaan en zijn opvolgers, trokken steeds verder westwaarts, waarschijnlijk voortgedreven door uit het oosten komende volken die honger hadden en datzelfde deden.

Islam paste als godsdienst goed bij nomaden: de praktijken waren overal dezelfde en simpel, de religieuze plichten waren vijf keer per dag bidden, er was geen priesterlijke kaste, iedereen kon het overal praktiseren. Aalmoezen geven was ook een blijvende religieuze plicht.  

De Balkan

De tocht richting Balkan liep onverwacht voorspoedig. Het hele gebied, waaronder het Byzantijnse of Oost-Romeinse Rijk, was zeer verzwakt, vooral door de roofzuchtige kruisridders. Veel steden en kleine vorstjes gaven zich graag aan de nieuwkomers over, ze kwamen, zoals de schrijver het uitdrukt, ‘aanstruikelen met de sleutels van de stad in handen’. De feodale Balkan  werd voor de boeren beter onder de nieuwe Ottomaanse heersers: ze hoefden veel minder herendiensten te verrichten, en minder van hun eigen oogst af te dragen. De lokale vertegenwoordigers van het centrale gezag waren geen leenmannen van de sultan, zoals in het feodale stelsel, maar ondergeschikten, ambtenaren feitelijk. Ze konden altijd afgezet worden, of naar een ander gebied worden gestuurd. Er vond ook geen aanpassing van de Ottomaanse heersers aan de plaatselijke cultuur aan, geen acculturatie, zoals zich in de geschiedenis wel vaak heeft voorgedaan bij een nieuwe kleine bovenlaag van veroveraars. De Ottomanen zagen bij de Balkanvolken niks waarvan ze iets dachten te kunnen leren. Een opvallende vaststelling.

Er zijn twee grote slagen om Kosovo gevoerd, en daarmee was het Groot-Servische rijk versplinterd.

Sultans en soldaten

Er werd een corps van Janitsaren opgericht, een speciaal geworven garde voor de sultan. Deze  mannen mochten niet trouwen, ze hoorden hun leven lang bij het corps en moesten altijd voor de sultan beschikbaar zijn, als soldaten of als lijfwacht.

De sultanstitel werd wel erfelijk, maar viel niet altijd aan de oudste zoon toe. Aan welke van de zoons, dat hing van veel factoren af: een zittende sultan kon een van zijn zoons aanwijzen, of bij een plotselinge dood kon een van hen de meeste aanhang in het paleis hebben. Blijvende strijd om een benijde sultanstroon was uitgesloten: het was goed gebruik om de andere broers te vermoorden. Dat werd ook algemeen erkend en aanvaard als verstandige aanpak, om strijd om de troonsopvolging te voorkomen. Goodwin wekt de indruk, dat dit ook voor de betreffende broers gold, het leven liep zoals het kwam, en als je tijd gekomen was, bood je nederig je nek aan het zwaard van de beul. Ook veel ‘dienstverbanden’ in het paleis liepen op zo’n manier af. Als je uit de gratie raakte, dan verloor je je hoofd.

Het onthoofden van tegenstanders, ook als het kort tevoren nog je vrienden waren, was geen Ottomaans allenrecht, Engeland en Frankrijk bijvoorbeeld  hebben tijden gekend waar het niet veel anders ging.

Constantinopel

In 1453 werd dan eindelijk het beleg om Constantinopel geslagen. De stad lag er nog steeds orthodox-christelijk bij en had grote symbolische waarde als hoofdstad van het Oost-Romeinse rijk. Door de ligging was het militair technisch gezien moeilijk te veroveren en dat zal het lange uitstellen van het beleg zeker bevorderd hebben. Maar het lukte dan uiteindelijk toch, vooral door de grote overmacht en de bereidheid van de soldaten om hun dood tegemoet te lopen.

De hele wereld, schrijft Goodwin, zag Constantinopel als het centrum. Ik zou zeggen heel Eurazië en Noord-Afrika. Sultan Mehmet knapte de vervallen stad op, daar hadden de Byzantijnen in de laatste periode geen geld meer voor gehad. Ook haalde hij de leiders van de daar heersende grote religies, islam, christendom en jodendom, ernaar toe. Een grieks-orthodosxe patriarch, een mufti en een rabbi. In deze periode werd ook Griekenland veroverd, uitgezonderd Rhodes, en de verovering van de Balkan zo goed als voltooid, alleen Belgrado blijft een onveroverde vesting.

Besturing van het Rijk

Het paleis Topkapi werd gebouwd, het was feitelijk de architecturale vormgeving van de strakke rituelen rond de sultan. De sultan was het centrum, het oog van de storm waar alles stil is. Mehmet voerde ook als ritueel in, dat de sultan alleen at, en dat hij toekeek bij de dagelijkse ‘regeringsvergadering’,  de divan, onder leiding van de Grootvizier. Hij sprak niet mee. Hij keek en luisterde vanuit een andere kamer, door ‘het oog van de sultan’.

Onderworpen volken moesten als tribuut jongens leveren. Na een opleiding en een paar jaar werken werden zij slaven van de sultan. Het waren nooit moslimjongeren, want moslims kunnen geen slaven worden. Deze uitgebreide en goed opgeleide groep van dienaren maakte het mogelijk het zonder erfelijke adel te doen. Bij het ophalen van dit tribuut golden er wel beperkende regels: niet de zonen van weduwen, niet kinderen uit gezinnen waar maar één zoon was, geen wezen. Het was een meedogenloos meritocratisch systeem, heel anders dan in Europa, waar een even meedogenloze erfelijkheid gold. 

Ze heetten slaven, maar het waren heel andere slaven dan bijvoorbeeld  de zwarten in Amerika: ze konden bijvoorbeeld  niet verkocht worden. Ze konden wel uit de gratie raken en weggestuurd worden, hun bezit moesten ze dan achter laten, het was geen persoonlijk bezit.

Resultaat van dit recruterings- en opleidingssysteem was een goed functionerend bestuursapparaat, met heel knappe bestuurders.

Oorlog

Politieke en militaire functies en instellingen waren één. Elke vizier was ook generaal. De janitsaren vormden de infanterie van het leger, het waren echte vechtmachines. De cavalerie bestond uit Turkse moslims, deze konden op het paard alles, bijvoorbeeld  in vliegende vaart toch met pijl en boog raakschieten.

De beloning voor een verovering was het recht de belasting te innen. Je kon een stadje krijgen, een dorp of een groter gebied. Dit systeem vormde de grondslag voor een minutieuze administratie van inkomsten. Het leger was zeer ordelijk en werd goed verzorgd. De Ottomanen waren de eersten na de Romeinen die in staat waren een groot staand leger in stand te houden. De legerkampen waren bouwkunsten van tenten, en ze werden heel snel opgezet. In een uur bouwden ze een hele stad, met alles erop en eraan. De hiërarchie hierin was ook duidelijk. Een en ander was mogelijk ook doordat kamelen veel efficiënter als lastdieren zijn dan paarden. Ze kunnen twee keer zoveel meesjouwen.

Goodwin schildert in kleurrijke bewoordingen hoe het leger uit Constantinopel ten strijde trekt: het is een met veel symbolen en rituelen omgeven uittocht, die niets anders dan een aanstaande overwinning uitstraalt. En er werd heel wat veroverd: de Balkan tot aan de Donau, dan Arabië en Egypte.

Suleyman de Grote

Suleyman was de rijkste, de vrijgevigste, de arrogantste en militair en bestuurlijk succesvolste van alle sultans. Hij regeerde ook het langst, van 1521 – 1566. Hij was zo verheven, dat hij bij audiënties zijn bezoek niet aankeek, maar alleen zijn profiel liet zien. Hij zei niks, hij luisterde. Hij voerde een gedetailleerde codificatie van het recht in, waarin de Koran-wetgeving integraal in was opgenomen.

Het altijd onafhankelijke Hongarije wist hij toch tot tribuutstaat te maken, ook omdat het geen steun van andere landen kreeg. Suleyman sloeg ook zijn tenten op bij Wenen, de stadmuur was feitelijk al stuk, dus de stad lag open, maar hij leek niet geïnteresseerd en trok na twee weken gewoon weer weg. Andere zorgen riepen.

In 1532 kwam hij weer terug, met een groot leger, maar ditmaal ontmoette hij ook een groot tegenstander, Karel V. Die had iedereen achter zich kunnen krijgen. Suleyman verkoos weer een slag te vermijden, hij keerde terug, wellicht vanuit het besef dat een  ‘overstretch’ dreigde als hij Europa verder zou kunnen binnen marcheren.

Orde

Iedereen moest érgens bij horen: bij een lokaal heerser, bij en gilde, een regiment, een religieuze broederschap, bij een dorpsgemeenschap, zelfs dat kon, maar érgens bij. De andere dan islamitische godsdiensten waren ‘millets’, die intern hun eigen wetten konden laten gelden, en als millet belastingplichtig waren aan de sultan. De sultan bracht van alles in zo’n millet onder, en stelde één hoofd aan, bijvoorbeeld  de Griekse patriarch van Constantinopel. Het was eigenlijk een goed staaltje van delegatie en indirect besturen, terwijl de machtsverhoudingen wel duidelijk waren.

Er waren nauwgezette regels voor wat iedereen aanhad: kleding, snit en kleur waren geregeld. Het resultaat was een bont geheel, dat toch orde uitstraalde. ‘Kaste’,  ofwel de groep waarbij je hoorde, was belangrijker dan klasse, in sociaal-economische zin. Slaaf en meester stonden op goede voet met elkaar en hadden een makkelijke omgang met elkaar, tot stomme verbazing van bijvoorbeeld  de Engelsen, die in hun sociale verhoudingen juist zeer klassebewust waren.

Ragusa, het tegenwoordige Dubrovnik, was een voorbeeld van een ordelijke stadsgemeenschap, een geordende en sociaal rechtvaardige stad. Er was bijstand voor de armen, er waren bejaardentehuizen voor de oudjes, er waren scholen, er was stadsplanning en een van stadswege opgezet gezondheidsstelsel.

Constantinopel was het centrum. De mufti kreeg pauselijke ambities, ofwel wenste net als de paus een beetje wereldlijke macht naast zijn religieuze, maar de sultan Suleyman zette hem duidelijk op zijn plaats.

De verzorging van de stad Constantinopel was een logistieke prestatie. Hierbij was ook via het gildesysteem een effectief toezicht op de kwaliteit van de waren. Een islamitisch heerser moest gul zijn voor de bevolking. Ambachtslieden moesten een eerlijke prijs voor hun werk en waren krijgen, de gildewet zag hierop toe.

Suleyman lachte Ferdinand, de Castiliaanse koning, uit om zijn verdrijving van de joden. ‘Hij verarmt zichzelf, en maakt mij rijker!’ Veel joden vestigden zich in Saloniki, het huidige Thessaloníki, het werd een stad waar het Spaans feitelijk de voertaal werd. Het eiland Chios, in Genuaanse handen, werd met zachte hand ‘veroverd’,  overgenomen, en Turks gemaakt. De Griekse bevolking voer er wel bij.

Over het hele rijk werden alle ‘etnische’ bijzonderheden benut: de Albanezen waren goed in architectuur en in gezondheidszorg, dus die deden dat,  Tartaren waren slavenrovers- en handelaren,  enzovoort. Iedereen zijn ding, daar worden we allemaal beter van, zo leek het uitgangspunt te klinken.

Kortom: deze periode in de 16e eeuw was een periode waarin in het hele rijk relatieve welvaart heerste. Iedereen had iets te doen,  iedereen had te eten, het was een welgeordend rijk.

Ritme

‘Ritme’ is de titel van een bijzonder hoofdstuk in dit boek, dat probeert de cultuur van de ottomanen te typeren. Dat blijkt lastig. Het lijkt een bijwijlen poëtisch klinkende poging de meest uiteenlopende verschijnselen te beschrijven, vanuit een door de schrijver waargenomen innerlijke samenhang, zonder dat ik als lezer echt het gevoel kreeg er grip op te krijgen. Hij noemt bijvoorbeeld  het vliedende schrift, de lichtheid en beweeglijkheid van het  leger, de rondheid en gebogenheid van hun architectuur, in plaats van de klassieke en West-Europese rechthoekige stijl. Niet de bezittingen waren geregeld en vastgelegd, maar de processen. Alles zat in de daad, nooit in het ding. Er was geen adel, geen geestelijkheid, er waren geen monumenten om de heersers te vereren,

maar wel gehoorzaamheid aan wetten, er was veel charitas, feitelijk een sociaal stelsel. Ook heerste er een praktische benadering in het  bestuur, waarbij elk goed idee ook van elders werd overgenomen en toegepast. Sultan Suleyman at ostentatief een uitgebreide lunch tijdens een veldtocht in de Ramadan. De boodschap was duidelijk: sterke troepen waren belangrijker dan de letter van de wet.

Het was voor de schrijver, of voor deze lezer, duidelijk lastig er grip op te krijgen. Trefwoorden die me bijblijven zijn: licht, elegant, beweeglijk, gul, gelaten, wreed.

Suleymans opvolgers

Na Suleyman kwam er eerst een gek aan het roer, hij werd ook ‘de zot’ genoemd. Rhodes werd nog wel veroverd, maar dit juist was aanleiding voor een anti-Turkse liga. Portugezen begonnen een handelsroute over zee. Het project van het kanaal tussen de Kaspische en de Zwarte Zee mislukte, de uitvoering van het plan voor het Suezkanaal kwam niet op gang. De Slag bij Lepanto in 1571 was de grootste Turkse nederlaag, en vooral: het beeld van onoverwinnelijkheid was gebroken.

Het rijk was moe. Intriges in het bestuur, rebellie in de regio’s en in Istanboel, en waardeloze sultans. De broedermoord waarmee eerder de opvolging gepaard ging werd vervangen door de broeder-opsluiting, ‘de kooi’.  De slachtoffers werden óf gek, of in ieder geval ongeschikt voor de sultansfunctie. En plotseling werden ze dan op de troon gezet, met de opdracht en rijk te leiden dat ze helemaal niet kenden. Dit was natuurlijk het einde van een effectief bestuur. De gesmeerd lopende bureaucratische machine liep vast, sultans regeerden korter, grootviziers – laten we maar zeggen de premiers – nog veel korter, álle ambten werden korter bezet en groeiden in aantal, omdat het dé bron van inkomsten was.

De lange oorlog met Oostenrijk werd beëindigd met een vredesverdrag waarin níet de erkenning van de sultan als meester was opgenomen. Dat was het eerste verdrag waar dit zich voordeed. Feitelijk betekende het de eerste erkenning dat er meer rijken waren dan het Ottomaanse.

Veel reizigersverhalen spraken vol verbazing over de veelvormigheid van het Rijk. Het omvatte 36 ‘naties’. Aan de randen van het rijk kwamen er steeds vaker opstanden. Overal wisselde men makkelijk van religie, om opportunistische redenen. Kreta werd bijvoorbeeld  binnen één eeuw helemaal moslim, Albaniërs deden voor de zekerheid maar beide: kerk en moskee.

Het eind van de 17e eeuw was een periode van oorlog, met vooral Turkse nederlagen. Bij de vrede van 1699 verloor het rijk de helft van het Europese gebied. De zwakte werd nu voor iedereen zichtbaar.

In de 18e eeuw werden er vooral oorlogen met Rusland gevoerd, om de Oekraïne bijvoorbeeld. Eerst werden er wel wat overwinningen geboekt, maar aan het eind van de eeuw waren het vooral nederlagen. De Ottomanen hadden niet een belastingsysteem om een groot infanterieleger op de been te houden. Ook de handel was geen bron van inkomsten. De wapens werden ouderwets, het bajonet vond geen ingang, maar maakte in handen van de vijanden wel veel slachtoffers onder hen.

Neergang

Het lokaal bestuur werd belangrijker, het centrum werd steeds zwakker. De pen bleef daar altijd belangrijker dan het zwaard. De maatschappij werd gedifferentieerder, net als in West-Europa, maar de Ottomanen  ontwikkelden niet zelf iets meer. Er werden brokstukjes uit het westen overgenomen: de drukpers, ideeën over onderwijs, maar deze belandden in een niet erbij passende context. De rituelen werden leeg, lieten dromen van schoonheid en rijkdom zien, zonder body.

Vroeger werden veel mensen Turks, gingen bij  die groep horen, maar dat begon men nu te ontmoedigen. En zo blijkt, ook hier, dat het niet meer willen opnemen van ’vreemde’ elementen niet staat voor ontwikkeling, maar voor achteruitgang. Zo is het nu ook in het westen, in de VS én in Europa.

Feitelijk bleef het rijk na de woelingen van de Napoleontische oorlogen, en de Europese oorlogen die daarna nog rijkelijk gevoerd zijn, bestaan, omdat de Grote Machten dat wilden: ze gunden elkaar de brokstukken niet. Het zelfstandig worden van Griekenland werd door de grootmachten, we moeten vooral aan Engeland en Frankrijk denken, ondersteund, net als de versplintering van de Balkan in kleine staten, dat laatste om Rusland daar weg te houden. Na de Krimoorlog werd het in stand houden van het Ottomaanse Rijk expliciet afgesproken tussen Frankrijk en Engeland. Maar door zich in de 1e Wereldoorlog met Duitsland te verbinden bezegelde het zijn eigen lot, en was het in 1919 afgelopen.

Tot slot

Ik heb het boek met interesse gelezen, met name de verwachte sterke typering van de sfeer in het rijk, rond de sultan en het bestuur. Maar de pen van de romancier lijkt toch wel te domineren over die van de historicus. Met name bij de periode van neergang is de chronologie soms helemaal zoek, en lijkt een thematische behandeling van losse onderwerpen te gaan overheersen. Het lijkt wel alsof de fragmentatie van het rijk ook het de historische verhandelingen in stukken uiteen laat vallen.

De laatste periode, laten we zeggen die na 1800, zal beslist nog onderwerp van meer leeswerk worden voor mij: er leken me veel aanknopingspunten te zitten voor het beter begrijpen van wat er nu in die regio, de Balkan, Turkije en het zuidelijk gedeelte van Rusland, gaande is.

Plaats een reactie

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en Google Privacy Policy en Servicevoorwaarden toepassen.

De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.