Gabriele Tergit, Effingers. Hamburg, 1951
De roman is een lijvige familiegeschiedenis, – familieroman moet ik zeggen, het is geen geschiedenisboek, – het speelt zich af in Duitsland tussen 1870 en 1948. De eerste periode na 1870 is het vooral de post-Bismarcktijd, zijn verscheiden wordt door de gegoede liberale burgerij van harte betreurd. De Duitse eenheid die hij tot stand bracht was precies wat deze klasse nodig had om zich economisch verder te kunnen ontwikkelen.
Dat is wat we in de daarop volgende periode ook vooral zien: een snel industrialiserend en moderniserend Duitsland. Het wordt allemaal terloops verteld, als achtergrond waartegen de familiegeschiedenis zich afspeelt en waarin ze ook, elk op eigen wijze, een actieve rol in spelen.
De Effingers zijn een familie in een Zuid-Duits dorpje, met de pater familias die trouw tweemaal daags de synagoge bezoekt, en elke dag een rondje door het dorp maakt, met zijn drieën: zijn wandelstok, zijn sigaar en hijzelf. Hij en zijn vrouw Minna hebben zes kinderen, waarvan de drie oudste jongens elk op eigen wijze dat nieuw ontstaande Duitsland vertegenwoordigen. Paul begint een onderneming in Berlijn, gewoon omdat hij wil ondernemen, hij begint in een schuurtje en ondanks veel ongelukken en tegenslagen wordt dit door zijn toewijding, hard werken en spaarzaamheid een van de grootste autofabrieken van Duitsland. Benno de oudste, gaat naar Engeland, om niet meer terug te keren. Hij trouwt ‘omhoog’ en wordt uiteindelijk zelfs Lord. Karl is officieel mede-eigenaar van de fabriek, via zijn vrouws familie klimt ook hij sociaal omhoog en leeft er naar, werken is maar voor de vorm, zijn kunstverzameling is veel belangrijker. Op de Kurfürstendamm wonen is de vervulling van zijn dromen.
Deze jongens hebben allemaal wat hun vader betreft veel te moderne ideeën. Ambacht (hij is zelf horlogemaker) is beter dan industrie, het platteland beter dan de stad, trouw aan de joodse traditie belangrijker dan het goeddeels geseculariseerde leven dat zijn kinderen leiden.
Opvallend in deze periode vind ik de absolute ondergeschiktheid van vrouwen aan de wensen en ambities van de familie. Ze worden uitgehuwelijkt en hebben geen stem in de partnerkeuze. Ze worden niet geacht ook maar enig eigen initiatief te tonen, een meisje van vijftien dat een verliefd kattebelletje naar een jongen schrijft maakt de hele familie een sociale outcast, ze zullen nergens meer uitgenodigd worden, ze kunnen zich nergens meer vertonen, niemand zal nog met hen te maken willen hebben. Het meisje wordt ‘op pension’ gestuurd, om manieren te leren. Ik wist niet dat men in Duitsland minstens zo standsgevoelig en seksistisch was als in Engeland.
De soep wordt uiteindelijk niet zo heet gegeten als deze opgediend wordt, maar de ontreddering in de familie over deze schande en alle inspanningen om het sociaal gesproken weer goed te maken zeggen genoeg. De gearrangeerde huwelijken waar we verder getuige van zijn kunnen gelukkig zijn, of ongelukkig, of iets ertussen in, wat dat betreft is er weinig verschil met de huwelijken uit vrije keuze.
Pauls economische oriëntatie is veel te modern voor zijn vader, en Pauls kinderen zijn hem weer veel te modern. De culturele breuk in de Weimar republiek met het strikte Duitsland van daarvoor is opvallend, alle zeden omgekeerd, de vrouwen doen wat ze willen, volgen opleidingen, oefenen beroepen of – als ze daar te chique voor zijn – spannen zich in voor liefdadigheid (de altruïsten onder hen) of voor representatie in de openbaarheid, meer de rol voor de egoïstisch georiënteerden. Hun kinderen kiezen zelf hun partner en trouwen hoeft ook niet altijd meer.
Het joods zijn van deze familie gaat in die dertiger jaren opeens een rol spelen. Tot hun stomme verbazing worden ze tot object van haat en discriminatie, en net als de eerdere maatschappelijke ontwikkelingen zien we dit – eerst op de achtergrond en steeds meer ingrijpend in hun leven – allemaal gebeuren. Voor één van hen is weggaan een optie, ze vlucht via Zwitserland naar Palestina, de andere blijven ‘natuurlijk’ waar ze zijn, want zo’n vaart zal het toch niet lopen.
Maar uiteindelijk wordt hun alles ontnomen, als laatste hun leven.
Bedrukt slaat men zo’n boek dicht. De sluipende ontbinding en ondergang van een liberaal-burgerlijke cultuur, de culminatie in dictatuur, geweld, vernietiging en oorlog: het geeft me het gevoel ditmaal zelf getuige van te zijn van zo’n voortschrijdend proces. Hoever zijn we op deze weg? We weten het niet.
Gabriele Tergit
De schrijfster werd in 1933 al aangevallen door SA-hordes wegens haar krantenartikelen en ontvluchtte toen het land, om via Palestina in Londen te belanden. Deze roman verscheen in 1951 in Duitsland en vond daar destijds weinig weerklank. De tijd, en Duitsland, waren er kennelijk niet rijp voor. Bij de heruitgave in 2020 werd het een plotseling succes en verdient het volgens veel recensenten een plaats in de Duitse literaire canon, naast Buddenbrooks van Thomas Mann. Ook sinds 1951 is er in Duitsland veel veranderd.