Geert Mak, De levens van Jan Six. Een familiegeschiedenis. Amsterdam/Antwerpen, 2016.
Deze familiegeschiedenis omspant een periode vanaf 1535 tot heden. De stamboom van de Sixen reikt tot 1535 terug, en nog steeds is er een Jan Six, woonachtig in het huis waar de neerslag van de familiegeschiedenis op dit moment zich bevindt. Het is het huis waar Mak drie jaar lang in de archieven heeft rondgedoold en geprobeerd heeft tot de lotgevallen en zieleroerselen van de successieve Jan Sixen door te dringen. Het is gelukt voorzover het lukken kán met het beschikbare materiaal en met de contextuele en historische kennis die Mak ter beschikking staat.
Familiegeschiedenis in Amsterdam
Hij is er goed in geslaagd om die historische context steeds in het oog te houden en voor ons te schetsen. Zo is het ook een boek geworden over de geschiedenis van het Amsterdamse patriciaat, de economische en politieke lotgevallen van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën en haar opvolger, en de cultuur in die verschillende periodes. Hij heeft merkbaar plezier in de materiële overblijfselen van deze geschiedenis, de ‘dingetjes’ als munten, sieraden, boeken enzovoort, de schilderijen (waaronder ook een groot portret van de hand van Rembrandt van zijn vriend Jan Six) en in de geschreven overblijfselen: brieven en kaartjes, aantekeningen, contracten, kasboeken, noem maar op en het zit erbij. Hierdoor lukt het goed om echt ‘dichtbij’ te komen, maar ik blijf het toch tussen haakjes zetten. Een mooie zin die ik tegenkwam (maar waar ook weer?): geschiedenis is als een ver land: ze doen de dingen daar anders. Het heeft altijd iets exotisch’ opwindends, “Goh!”, maar dat tekent ook de afstand die niet te overbruggen is. Evengoed: hij probeert het zo voelbaar mogelijk te maken en dat lukt voor zover het mogelijk is.
Een korte ‘gouden eeuw’
Er waren een paar dingen die me weliswaar niet onbekend waren, maar die me toch veel helderder voor ogen zijn gekomen. Eerst en vooral het verpletterend regenteske van de regentenrepubliek, regenten die weliswaar geen feodale grondadel vormden zoals in andere landen, maar zich feitelijk als een adellijke klasse gedroeg, met het scheppen en verdelen van baantjes en titels waarmee ze zich een groot deel van de door de bevolking opgebrachte belastingen toe-eigenden.
Een tweede punt dat me goed bij is gebleven is, hoe kort de ‘gouden eeuw’ maar duurde, en hoe lethargisch, sukkelig en weinig dynamisch de 18e eeuw was. Het was gewoon teren op al vergaarde rijkdommen, lekker leven van gegarandeerde inkomsten, ach, nu en dan een tegenslag in de vorm van een oorlog, maar de herinnering aan de opstand en aan de nieuwe staatsinrichting waar de republiek aanvankelijk voor stond was toch al haast een dode herinnering. Je weet dat het gebeurd is, maar het brengt je hartslag niet in versnelling. Zo’n beetje zoals wij weten dat er een Romeins Rijk was, eens.
Laten we de grachten dempen
Een derde opvallend feit was voor mij het min of meer toevallig behoud van de oude binnenstad van Amsterdam. Niet echt toevallig, er hebben zich mensen voor ingespannen, maar het had makkelijk anders kunnen lopen. Erfgoed bewaren is een vrij moderne bevlieging, en de initiator was in dit geval Jan Veth, vriend van Jan Six de professor, door zijn pamflet Stedenschennis, waarin hij de troosteloze stad van de toekomst beschreef, waarin wel gewerkt, maar niet gewoond en geleefd kon worden, en waarin hij zich verzette tegen de al ver voortgeschreden drang die grachten maar te dempen. ‘De dempingsplannen verdwenen van tafel’, schrijft Mak kort, het maakt toch nieuwsgierig naar hoe zo’n voor het huidige Amsterdam beslissende gebeurtenis precies is verlopen.
Passie voor wat voorbij is
In zijn epiloog overpeinst Mak wat hem in dit onderzoek bewogen heeft en wat het opgeleverd heeft. ‘Ik weet nog steeds niet goed wat me bezielde’, schrijft hij. Hij herinnert eraan wat Huizinga schreef over de ‘historische sensatie’, het gevoel bij de aanblik van oude dingen ‘een onmiddellijk contact met het verleden’ te hebben, ‘een sensatie even diep als het zuiverste kunstgenot’. Ik heb dat niet zo, maar vind het wel roerend. Roerend als een kleine jongen die een mooie schelp gevonden heeft.
Maar echt dicht bij de beschreven mensen komen was een hele uitdaging: als een legpuzzel waarvan de meeste stukjes ontbreken, ‘een zoektocht door een doolhof van kelders met enkel een kaars in de hand’. Het is een mooi beeld, en toont een passende bescheidenheid over het mogelijk resultaat.
Voor mij was het vooral de anekdotische illustratie van het verleden die maakt dat ik me er een beter beeld van kan vormen. Wat dat betreft had het ook een historische roman kunnen zijn. Maar dit was een waargebeurde familiegeschiedenis.
Mooi werk van Mak.