Helmut Schmidt, Was ich noch sagen wollte. München, 2015.
Het boek is voor mij om twee redenen interessant geweest. Ten eerste zijn daar Schmidts zeer persoonlijke beschouwingen over wat ik ‘deugdzaamheid’ zou willen noemen: wat is nodig om een goed leider te zijn, wat is nodig voor een politicus, wat is verantwoordelijkheid, gelatenheid, persoonlijke en politieke ethiek enzovoort. Op deze punten vind ik hem van het goede oude stempel, hadden we maar meer daarvan.
Een tweede reden is de inhoud van zijn politiek, met name de internationale context en contacten. Hier besteedt hij meer aandacht aan dan aan wat er in West-Duitsland in zijn regeringsperiode aan de orde was.
Een politicus geïnspireerd door filosofen
Schmidt noemt een paar filosofen die voor zijn denken over politiek en politicus zijn van belang zijn geweest.
Bij Marcus Aurelius vond hij inspiratie voor twee deugden: plichtvervulling en gelatenheid. Bij ‘plichtvervulling’ vindt Schmidt het onderscheid tussen het principe en de feitelijke plicht van belang. Plichtvervulling gaat niet boven alles, als de feitelijke ‘plicht’ niet in orde is. Het is voor de Duitser met plichtsbesef ongetwijfeld van belang dat te benadrukken.
‘Gelatenheid’ ziet hij als voorwaarde om zijn verstand te gebruiken. Gelatenheid ligt hier niet naast onverschilligheid, maar naast nuchterheid en het los kunnen laten van emoties. Marcus Aurelius was stoïcijns geïnspireerd.
Schmidt schept niet op: van Immanuel Kant heeft hij één ding gelezen en dat is ‘Zum ewigen Frieden’. Hij noteert twee inzichten die hij eraan ontleend heeft: moreel handelen moet op rede gebaseerd zijn en vrede tussen de volkeren is geen natuurtoestand, maar moet steeds weer gesticht worden.
Kant deed een drievoudig appèl op de denkende mens: denk zélf na, denk je in de positie van de ander in, en denk ‘mit sichselbst einstimmig’. Authentiek en eerlijk, zo zou ik dat laatste interpreteren.
De derde filosoof die Schmidt noemt is Popper. Van hem heeft hij geleerd: politiek is pragmatisch handelen voor ethische doeleinden. Bij dat pragmatisme blijft de categorische imperatief van Kant voor Schmidt wel gelden: immers niet alleen het doel, ook de middelen moeten voldoende ethisch te verantwoorden zijn.
Een staatsman met ethiek
Max Webers ‘Politik als Beruf’ gebruikt Schmidt om over zichzelf als politicus te schrijven. Voor hem was de politiek een roeping. Het beroep van politicus heeft Leidenschaft én gevoel voor proporties, Augenmaβ, nodig. Met Leidenschaft bedoelde hij dan toewijding aan een zaak, niet wat hij noemt ‘een emotioneel carnaval’.
Verantwoordelijkheidsgevoel is onmisbaar. Een politicus moet niet alleen verantwoording afleggen aan de kiezer, maar ook aan zijn geweten. Hij onderscheidt, met Weber, Gesinnnungsethik en Verantwortungsethik. Het eerste is niet voldoende: je hoeft je niet alleen maar goed te voelen bij je keuze. Je bent niet alleen aan jezelf, ook aan anderen verantwoording schuldig. En leidende waarde voor hem als politicus is het algemeen belang of algemeen welzijn bevorderen. Hier gebruikt hij Cicero’s motto: ‘Salus populi suprema lex esto’, laat het welzijn van het volk de hoogste wet zijn.
Dit moet je als politicus ook bij het doorzetten van impopulaire maatregelen als maxime houden. Je moet uitleggen waarom de maatregelen nodig zijn, en met een langere visie dan de volgende verkiezingen. Hij noemt de immigratieproblematiek nu zo’n thema. Om impopulaire matregelen door te zetten heb je gezag nodig. Alleen een staatsman met gezag kan ook leider zijn.
In Duitsland blijkt het een staatsvrouw te zijn, kunnen we inmiddels vaststellen.
Schmidt over religie
Schmidt doet over religies een paar niet echt verrassende, maar wel mooie vaststellingen:
- Ale religies hebben het over plichten, nooit over rechten.
- In alle religies geldt de gouden regel: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe het ook een ander niet. Ofwel: leef je in.
Hij is tegen de zendingsdrang van het christendom, en van andere godsdiensten; niet alle godsdiensten hebben een missionaire gedachte. In plaats van zendings- of bekeringsdrang is tolerantie met respect nodig. Hij ziet Sadat, de Egyptische president in de 70-er jaren van de vorige eeuw, als eminent voorbeeld daarvan. Hij heeft veel met hem opgetrokken en veel van hem geleerd. Sadats wil om vrede met Israël te sluiten heeft hem het leven gekost, hij werd vermoord, net als later Rabin, president van Israël, om dezelfde reden.
Schmidt in China
Schmidt is vol lof over het pragmatisme van Deng Xiaoping, die volgens hem steeds het welzijn van het volk voor ogen heeft. De revolte eindigend op het Tienanmen-plein vergelijkt hij met de Amerikaanse burgeroorlog, maar werkt dit verder niet uit. Hij ziet het moderne China als een aan de tijd aangepast confucianistisch systeem. Hij houdt het voor waarschijnlijk dat er een confucianistisch opleidingssysteem in werking zal treden om de hiërarchie in de partij en de opvolging van de leider te regelen en vindt dit systeem niet slechter dan het Amerikaanse presidentsverkiezingensysteem. Hij vindt Dengs pragmatisme hem tot een groot staatsman maken, die een vijfde van de wereldbevolking in de modernisering betrokken heeft. Het is duidelijk, dat Xi nog niet op het toneel was verschenen toen Schmidt dit schreef.
Verder blijkt Schmidt een bewonderaar van Lee, de chef van Singapore die dat landje van grote armoede tot grote rijkdom wist om te buigen. Ze hebben samen in 2012 een boek geschreven: Ein letzter Besuch: Begegnungen mit der Weltmacht China. Ik denk dat weinig westerse leiders zich op een dergelijke intensieve samenwerking met een Aziatisch leider kunnen beroemen.
Schmidt over Europa
Voor Schmidt begint de Europese Unie met de rede van Churchill 1946 in Zürich. Stof voor Schmidt om hem ‘een grote Europeaan’ te noemen. Churchill zag overigens Engeland niet als deel van die Europese Unie, hij zag Groot-Brittannië in de eerste plaats als deel van de Commonwealth of Nations. Churchill legde zo de grondslag, maar de Fransman Monnet deed het feitelijke werk. Deze Monnet had geen enkel politiek mandaat, maar dat was precies de basis waarop hij met de Europese gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) een bres kon slaan in de nationale soevereiniteit. Deze was ‘beperkt genoeg om ermee in te stemmen, maar diep genoeg om de staten tot een voor de vrede noodzakelijke eenheid te bewegen’ zo citeert Schmidt Monnet. Schmidt schrijft het voorwoord voor de Duitse vertaling van Monnets memoires, een duidelijk blijk van waardering voor deze voor de Eu zo belangrijke persoon..
Over de huidige Europese Unie heeft Schmidt een duidelijke mening: het is grootheidswaanzin. Sinds Maastricht is er te veel op uitbreiding gezet in plaats van op hervorming van de instituties. (In een van mijn columns komt deze kwestie op een andere manier ook aan de orde.) De Europese landen moeten op een of andere manier het idee van de natiestaat als het belangrijkste referentiepunt loslaten, ten gunste van een Europees patriottisme.
Schmidt is op internationaal terrein nog lang actief gebleven. Zo schreef hij een boek over de NAVO-strategie en werd lid van de club ‘International Defence Community’. Ook nam hij deel aan een een ‘InterAction Council’, een informeel gezelschap van oude regeringsleiders bij elkaar. Deze club – het was voor mij geheel nieuw – heeft een ‘Algemene Verklaring van de plichten van de mens’, opgesteld en in 1997 aan Kofi Annan aangeboden. Ik houd het voor een mooie gedachte om naast rechten ook plichten te formuleren. Het past ook goed bij Schmidts onwrikbaar plichtsbesef en bij zijn vaststelling, dat de wereldgodsdiensten geen rechten, maar plichten formuleren.
Tot slot
Schmidt staat mij niet bij als een kleurrijk politicus, ik had – na de zeer aansprekende Willy Brandt – eigenlijk niet zo’n idee van hem. Dit beeld is nu wel degelijk ingevuld, en ik heb veel waardering voor hem gekregen. ‘Kleurrijk’ is nog steeds niet de goede benaming, maar ik heb hem in dit boek leren kennen als gewetensvol, belezen, beschaafd, uit op rechtvaardigheid en zeer internationaal georiënteerd.