Abel J. Herzberg, De memoires van koning Herodes. Roman. Amsterdam, 1974.
Herodes, de Herodes die we kennen uit het Bijbelverhaal van de kindermoord in Bethlehem, heeft echt zijn memoires geschreven. Ze zijn verloren gegaan, maar Flavius Josephus, een joodse geschiedschrijver uit de eerste eeuw in Rome, heeft ze wel gelezen en er over geschreven. Hij wekt de indruk dat het om een aan keizer Augustus gerichte apologie gaat over de wrede heerschappij die Herodes in Judea uitoefende.
Twintig jaar voor het verschijnen van deze roman verscheen er een andere tekst van Herzberg over Herodes: een drieluik, met een toneelstuk tussen twee beschouwingen in. Hierin legt Herzberg uit wat hem in Herodes boeit: “De actualiteit van het verleden, die is het die ons interesseert. Er is in beschouwelijke zin geen gisteren en geen morgen. Er is alleen een eeuwig vandaag.” (Geciteerd door Kuiper, Een wijze ging voorbij, p. 425) Dit uitgangspunt moet iedere historicus tot nadenken stemmen, en ik kan u zeggen, dat déze historicus dit als zinnig uitgangspunt voor geschiedschrijving ziet. De wreedheid van Herodes deed hem niet van hem afkeren, maar juist zich met hem bezighouden. Of zoals hij over zijn concentratiekampervaringen schrijft: als een man mij in de modder trapt, verlies ik niet mijn belangstelling voor hem.
In zijn voorwoord schrijft Herzberg, dat hij wel de overgeleverde historische lijn volgt, maar zich niet daartoe beperkt. ‘Romantische uitstapjes bleken onvermijdelijk’. Ik weet niet of de historische roman toen al zo’n gevestigd genre was als het nu is, maar ik vind deze wat verontschuldigend klinkende zin over zijn ‘romantische uitstapjes’ wel heel vermakelijk.
Welaan, Herodes. De stijl van de apologie is deels wel gehandhaafd, Herodes legt vaak uit welke zegeningen hij over Judea gebracht heeft, met name door met veel geweld ‘vrede’ in het land te brengen, waardoor het zich economisch ontwikkelen kon, en door zijn diplomatie naar de Romeinen toe, waardoor hij een directere overheersing dan via hem – met naar eigen zeggen groot respect voor de joodse godsdienst – kan voorkomen. Hij is zelf een Edomiet, een streek die ook bij Judea gevoegd wordt en in dit verhaal klinkt zijn respect voor de joodse god oprecht. Wat hij echter niet begrijpt, is de koppigheid waarmee de joden hun eigen wet boven die van de Romeinen stellen. De Romeinen zijn helemaal niet uit op een bestrijding van de joodse godsdienst, dus waarom moeilijkheden maken, erken gewoon de verhoudingen zoals ze liggen en doe dan op religieus terrein gewoon je ding.
Een van de strijdpunten waar dit heel duidelijk in naar voren komt: wie is de baas, de koning – door de Romeinen als koning aangesteld trouwens, Herodes is erg trots op de titel, gezien zijn relatief eenvoudige komaf – of de hogepriester? In Judea was voor de komst van de Romeinen dit in één hand: de koning was tevens hogepriester, of misschien moeten we het omgekeerd zeggen, en nu het in twee handen is, kunnen de joden de koning echt niet als hoogste gezag erkennen. Dat blijft de hogepriester. Het leidt tot veel conflicten, en menig hogepriester legt het loodje, want voor verzet is Herodes niet zachtzinnig, om het maar zachtzinnig uit te drukken.
Wat Herzberg hem ‘het grootste werk dat ik ooit heb volbracht’ laat noemen, is de bouw van de tempel in Jeruzalem. “Het ging niet aan, dat alle volken prachtige tempels bouwden, waarin zij hun goden aanbidden konden, en de God van mijn volk, die ik mijn eigen God mag noemen, woonde in een stulp. ….. En de vroomsten der vromen mochten erop toezien dat bij de bouw elke letter van de wet werd nageleefd.” Maar de blijdschap der joden kent zijn grenzen: “En toch heette ik een bedrieger, want boven de poort die de hoofdingang tot de tempel vormde, had ik een grote, gouden adelaar aangebracht. En die adelaar betekende Rome.” Herodes kan het niet uitstaan dat Judea steeds maar blijft weigeren de nieuwe politieke verhoudingen als realiteit te erkennen.
Deze lijn in het verhaal is voor Herzberg belangrijk: in de periode na de Babylonische ballingschap heeft het joodse volk naar wat hij noemt ‘geestelijke voorraadschuren’ gebouwd die het in staat stelden om ondanks hun staatkundige ondergang toch hun nationale identiteit te behouden. (Zie Kuiper, p. 426).
Dan de psychologische kant van Herzbergs Herodes: zijn vaak achteloos vertelde wreedheden, als zijn het vanzelfsprekende voorwaarden voor de uitoefening van zijn beroep koning, zijn vele moorden op opstandelingen, onderdanen en op nabije familieleden, veel van zijn kinderen bijvoorbeeld, zelfs zijn in dit verhaal meest geliefde vrouw: het komt allemaal langs en wordt macchiavelliaans gerechtvaardigd. “Hoe benijd ik de mensen die het gegeven is te handelen naar de ingevingen van hun hart. Ik mag dat niet. Ik heb een roeping te vervullen en die roeping wijst mij de weg. Verandert de wereld, dan verandert die weg van richting. Mijn hart heeft te zwijgen.” Maar het wordt in de loop van dit leven steeds duidelijker dat het hart bitter en achterdochtig wordt en in zijn verbittering en achterdocht helemaal niet zwijgt, maar juist steeds wredere besluiten neemt.
De paranoia van de dictator is van alle tijden, als deel van het eeuwige vandaag.