Daniel Mason, The winter soldier, New York, 2018.
Pas op: bespreking bevat spoilers
Een prachtig boek van een mij tot nu toe onbekende schrijver. Het speelt tijdens de WO I, niet in de loopgraven, maar in het slagveld van de ‘ziekenboeg’. Er blijven ons geen gruwelijkheden bespaard. Het was oorlog namelijk, en ik sluit niet uit, dat ik veel boeken over en rond oorlogen lees om goed tot me door te laten dringen in wat voor bijzonder vreedzame omgeving ik leef. Ik besef het weer eens.
Hoofdpersoon is een jongeman van zeer goede afkomst in het late Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Hij kan met zijn achtergrond slecht overweg, hij wil helemaal geen militaire carrière zoals het daar eigenlijk moet, of een rijke sjieke vrouw trouwen, wat ook bij zijn stand hoort. Het houdt hem helemaal niet bezig, hij wil gewoon medicijnen studeren. Omdat de andere dingen niet lukken, mag hij dat uiteindelijk ook wel, ook al is het een bron van schaamte voor zijn ouders. Hij studeert en studeert en blijkt een heel goede student, met een bijzonder geheugen voor en inzicht in ‘wat zich onder de huid bevindt’, zoals een van zijn leraren zegt
Hij lijkt vooral wetenschappelijk geïnteresseerd en is met een professor bezig om de beeldvorming, dat wil op dat moment zeggen beeldvorming met röntgen, te verbeteren, bijvoorbeeld door contrastvloeistoffen uit te proberen. Ze zijn lekker in de weer, met honden als proefdieren, als de oorlog uitbreekt. Hij moet zich melden en doet dat als arts. Hoewel hij pas drie jaar gestudeerd heeft en nog geen patiënt heeft gezien, zo ging die studie vroeger, wordt hij hoofd van een oorlogskliniek waar gewonde soldaten heen gebracht worden. Het hospitaal is ondergebracht in een kerk, de vorige dokter is al een tijdje weg, er is één verpleegster, een non. Die is er inmiddels toe overgegaan ook zelf de amputaties te doen, de voornaamste behandeling die uitgevoerd wordt, bij gebrek aan beter. Ze leert de nieuwe dokter de werkwijze, hij moet overigens alles nog leren, maar samen slaan ze zich er doorheen. Veel patiënten komen langs in het boek, hij beschrijft ze mooi, de bittere ellende van oorlog wordt weer eens schrijnend duidelijk.
Eén soldaat, met wat wij nu een PTSS zouden noemen, krijgt bijzondere aandacht in het verhaal. Hij heeft prachtige tekeningen bij zich van het front, en de dokter krijgt hem met een bepaald medicijn (het is trial and error met wat er is) aan het praten en tekenen. Als er weer soldaten geronseld worden (iedereen die kan lopen moet weer naar het front) wil hij deze patiënt in de kliniek houden, hij zal absoluut niet tegen de situatie op het slagveld bestand zijn. Maar geestelijke toestand telt niet, dus de zieke soldaat wordt als deserteur gestraft, door in de strenge vorst naakt aan een boom gebonden te worden. Het is gewoon wachten tot hij doodvriest. Horvath heet de soldaat.
De dokter wordt – natuurlijk – verliefd op de non, en als ze eens samen erop uit zijn om kruiden te plukken (ze kent die goed, het voedseltekort moet immers aangevuld worden, iedereen die kan lopen wordt het bos ingestuurd) nodigt zij hem uit tot seks. Stiekem onderhouden ze in het vervolg hierop een soort verhouding, in zijn eenpersoons minikamertje, en ze ontsnapt hem vaak. Over haar nonnenidentiteit hebben ze het maar niet.
Op een van de pluktochten naar kruiden lijkt zij verdwaald te raken, er wordt een zoektocht uitgezet, waarbij onze wintersoldaat echt helemaal verdwaalt en in schermutselingen van de oorlog verzeilt. Hij raakt van het ziekenhuis vandaan en slaagt er niet in er terug te komen. Het treinverkeer is één grote chaos, hij raakt juist steeds verder weg.
Hij wordt dan nog een tijdje chef van ziekenboegen in treinen waar gewonden worden opgevangen en klaargemaakt voor verder vervoer en eenmaal terug in Wenen, gaat hij ook daar in een ziekenhuis werken waar alleen maar soldaten komen. Het verhaal van Horvath blijft hem in zijn nachtmerries achtervolgen en hij kan zijn non natuurlijk ook niet vergeten.
Na de oorlog gaat hij naar haar op zoek. Het is een spannende speurtocht, maar ondanks de weinige informatie die hij heeft en de chaotische administratie van het leger, vindt hij haar uiteindelijk toch. Hij staat ergens waar ze zou kunnen zijn op de uitkijk en ze komt in een groep verpleegsters op hem af. Ze ziet hem en komt naar hem toe. Ze wisselen wat uit. Over het elkaar kwijtraken, hoe het ging, over zijn speurtocht. Zij over haar leven: ik heb een dochter. Zestien maanden oud. Het wordt niet benoemd, maar we weten nu: het is zíjn kind.
Ze is getrouwd. Met … Horvath. Het moest zo zijn. Hij heeft het toch overleefd, wat bevroren ledematen verloren, maar kennelijk zijn tekenhand niet: hij verdient wat als illustrator van kinderboeken. Hij is lief, dol op het kind, ze is blij zoals het is en wil het zo houden. De dokter wil graag zijn dochter zien, maar zij zegt kortweg: het is beter van niet. Ze groet hem en keert zich om.
Hij ook, en het is ‘alsof de wereld hem opnieuw ontvangt’. Prachtig. Een prachtig einde, zoveel als er ook níet gezegd wordt, het feit van haar huwelijk met juist zijn nachtelijke bezoeker, een einde aan zijn obsessie met háár en met die met Horvath. In de rafels ligt de schoonheid.