Emuna Elon, House on endless waters. London, 2020
De succesvolle Israëlische schrijver Yoel Blum is voor een boekpresentatie in Amsterdam. Hij weet, dat hij daar geboren is en dat zijn moeder al heel jong met hem naar het toenmalige Palestina is vertrokken. Hij heeft onsamenhangende herinneringsbeelden, maar het interesseert hem ook niet erg. Voor hem is zijn geschiedenis Israëlisch en zijn geboren zijn Amsterdam zonder veel betekenis.
Tussendoor bezoekt hij met zijn vrouw die meegereisd is het Joods Historisch Museum. Ze zien daar een oude film waarin een joodse bruiloft getoond wordt, in de laatste fase van de oorlog. Hij herkent zijn moeder, aan haar grote rechte gestalte, hij ziet zijn vader die hij verder niet gekend heeft, zijn moeder heeft zijn zusje aan de hand en een klein kind, dat moet hij dan zelf zijn, op haar arm. Maar, zo ziet hij ogenblikkelijk: dat is hij niet. Zo heeft hij er nooit uitgezien als kind, het past helemaal niet bij wat er allemaal aan beelden bewaard is gebleven van de tijd dat hij een kind was.
Het laat hem niet los, begrijpelijk, en hij gaat het uitzoeken. Hij gaat zijn zus opzoeken die in een kibboets woont en hoort haar uit over alles wat ze zich nog herinnert. Genoeg om hem op een spoor te zetten, wij lezers weten niet welk.
Hij gaat al snel weer terug naar Amsterdam, alleen, hij vindt een kamertje in een obscuur hotel, maar met uitzicht op het huis waar hij die eerste oorlogsjaren gewoond moet hebben. Hier, op dit kamertje, schrijft hij zijn eigen geschiedenis zoals die zich langzaam voor zijn ogen, de echte en de literaire, ontvouwt. Hier, in Amsterdam, bezoekt hij plaatsen en herinneringen en mensen met herinneringen, om tot een begrijpelijke reconstructie van de geschiedenis en een constructie van zijn identiteit te komen.
We lezen mee met wat hij schrijft: de geschiedenis die zich daar afgespeeld heeft, in die huizen waar hij zicht op heeft vanaf zijn balkonnetje, in de Jacob Obrechtstraat. Zijn vader, arts in het Joodse ziekenhuis in die straat; zijn moeder die de gestaag toenemende beperking van de bewegingsvrijheid en de toenemende dreiging van razzia’s, honger en uitputting, het hoofd biedt; haar aanvankelijke, maar niet volgehouden weigering een J in haar paspoort te laten zetten; de vrienden van wie ze de etage huren en waarvan de vader een aanzienlijke joodse man is, lid van de Joodse Raad. Ze hopen op bescherming via deze connectie, maar als het erop aankomt, helpt het niet.
De arts wordt opgeroepen voor arbeidsdienst. Ga niet! Maar hij gaat, ze hebben dokters nodig, wat kan er gebeuren? Het aanbod van een christelijk pleeggezin voor haar zoontje, dan kan hij in ieder geval overleven: eerst wijst ze het af, maar dan uiteindelijk toch maar. Zij en haar dochtertje worden uiteindelijk toch naar Westerbork afgevoerd, en ook het gezin met de grootvader in de Joodse Raad, met de vader die een kunsthandel heeft en met hun kind, komt daar uiteindelijk, tot hun grote ontsteltenis en verbazing, terecht.
Dan: de treinen en de lijsten met mensen die afgevoerd worden. Geruchten over treinen naar Bergen-Belsen, als tussenstation naar Palestina. Wie komt op welke lijst, via welk gesjacher, gesjoemel, verraad en omkoperij? Zijn moeder en zusje belanden uiteindelijk op zo’n lijst naar Bergen-Belsen, haar wordt beloofd dat haar zoontje opgehaald wordt uit het gezin waar hij is en mee mag, hij staat ook op de lijst. Ze blijft op het perron staan: ik wacht op mijn zoontje, die wordt zo gebracht. Deze scene, van een moeder, met een dochter aan haar hand, koppig weigerend in te stappen voor haar zoontje er ook is, het geroep uit de trein: ‘kom, nu kan het nog!’, van een man die uiteindelijk het perron op komt hollen, met een klein kind, de vrouw die het kind aanneemt en dan in de al rijdende trein getrokken wordt, deze scene komt vaak langs in het verhaal.
De schrijver, in dat hotelletje in de Jacob Obrechtstraat, beschrijft het leven van het gezin met zijn drieën in Israël, de isolatie die zijn moeder opzocht, de plaats die hij als vader en later als grootvader in zijn eigen gezin inneemt, steeds enigszins vervreemd en op afstand. En langzamerhand wordt hem in gebeurtenissen en in emoties, duidelijk wat er gebeurd is, wie hij is en wie in de film in het Joods Hostorisch Museum bij zijn moeder op de arm zit. Zijn kleinzoon leest in Amsterdam zijn manuscript en helpt hem, in de Amsterdamse synagoge, om zijn gevonden identiteit te accepteren.
Het is een van de ontroerendste boeken die ik ooit las. Het is heel dichtbij het leven van joodse mensen in Amsterdam in oorlogstijd, het is heel dichtbij het vinden van een geschiedenis, een verhaal en een identiteit. Ik las de Engelse vertaling, de titel House on endless waters verwijst naar al het water dat onder Amsterdam doorstroomt, de stad die is gebouwd op palen, en misschien ook wel naar een idee van een doorlopende geschiedenis, een παντα ρει. De Nederlandse vertaling noemt het ‘Sonja’s zoon’ en die titel is anders dan de Engelse geen letterlijke vertaling van de Hebreeuwse, maar ze is heel passend.
Wie dit boek nog niet las, gaat het alsnog lezen.