Mark Lilla, The stillborn God. Religion, politics and the modern west. New York, 2007.
Vanaf de eerste zinnen van dit boek was ik onder de indruk van de helderheid van de bewoordingen: elke zin raak, geen omwegen en afdwalingen, maar right to the heart of the matter.
The matter is: de verhouding politiek – theologie. De stelling is: als reactie op de vreselijke godsdienstig geïnspireerde oorlogen in Europa in de 16e en 17e eeuw hebben filosofen, Hobbes en Hume, een scheiding aangebracht tussen godsdienst en politiek, door niet meer te vragen hoe theologisch over de mens te denken, maar naar de mens te kijken en te vragen: waarom gelooft hij en met welk effect? Ze staan een politiek voor die niet religieus of theologisch, maar politiek beargumenteerd is. Hij noemt het the great separation, die tussen godsdienst en politiek.
Hij benadrukt vooral de uitzonderlijkheid van dit project, dit ‘experiment’. Het is voor hem niet de logische uitkomst van een onontkoombare ontwikkeling, een secularisatie van elke politiek die uiteindelijk de hele wereld zal aanraken. Religie blijkt een onuitroeibare aantrekkingskracht op mensen te hebben. Misschien moeten we de mensensoort – zo zou ik willen concluderen, Lilla formuleert het niet zo – de homo religiosus noemen. Het loopt meestal uit op de religieuze sanctionering van een bepaalde politieke koers, hoewel deze formulering ervan uitgaat, dat de politieke keuze altijd eerst komt, en de ‘religieuze sanctionering’ daarna. Het begrip homo religiosus zou in ieder geval de mogelijkheid openlaten dat het ook andersom gaat.
De uiteindelijke uitkomst van deze scheiding tussen geloof en politiek is een liberale theologie die elke zeggingskracht en inspiratie heeft verloren: the stillborn God. Het loopt uit op de theologie van Barth, die uiteindelijk elke religieuze sanctionering van politieke posities afwijst, en het denken van Bloch, die het religieus messianisme vervangt door het socialistisch messianisme. Ook is er de blijvende verbazing van geseculariseerde mensen over het feit dat de rest van de mensheid religieus is en blijft. ‘Verbazing’ is hier dan nog een vriendelijke uitdrukking, naar mijn ervaring is er ook een luidruchtig en sectarisch secularisme dat elke religieuze aanwezigheid in de openbare ruimte wil uitbannen.
Uiteindelijk blijft Lilla de Grote Scheiding trouw, maar hij benadrukt vooral het precaire ervan. Wíj – en dat ‘wij’ blijkt dan de seculiere westerse mens te zijn – zijn de uitzondering, niet de mensen die zich door hun geloof laten inspireren, tot liefdevolle of juist tot vreselijke dingen.
Geen stillborn thora
Lilla heeft me wel weer aan het nadenken gezet over mijn eigen positie in deze. Ik geloof nergens in, maar vind dat jammer. Mijn scepticisme weerhoudt me. Maar het platte atheïsme van ‘geseculariseerde’ mensen ergert me meer dan het onwankelbaar Godsvertrouwen van gelovigen. Ik deel de verbazing over wat geloof aan goeds en kwaads vermag, ik lees met stomme verbazing over de godsdienstoorlogen, de grote moordpartijen en het geloof in de zegen van God hierover uit eerder eeuwen, bijvoorbeeld in Spanje in de 15e en 16e eeuw, of de Kruistochten, en ook het huidige islamitische extremisme, waarbij de religieuze deklaag wel héél dun is, maar ik kan daar geen andere godsdienstigheid tegenin brengen. Mijn redenering is steeds: het is beter de God van Israël te gehoorzamen, te erkennen als de enige, de eeuwige, de barmhartige, na-ijverige enzovoort dan welke andere God ook. Zonder religieuze inspiratie kan het kennelijk niet, dus dan maar deze. Wat mij betreft is het trouwens niet zozeer inspiratie als wel de oproep tot gehoorzaamheid. Ik geloof niet in God, maar wel in zijn Wet. Het feest van de Vreugde der Wet vier ik graag in stilte met de Joden mee.