Theun de Vries, Oldenbarneveldt. Den Haag, 1937.
Na het boek van Matsiers over Oldebarnevelt was het interessant om deze oude biografie van Oldenbarnevelt te lezen. Het is op en top een De Vries: goed geschreven, voldoende onderzocht, en vanuit een historisch-materialistische visie op de geschiedenis die flexibel genoeg is om niet in de weg te zitten.
Het eerste wat me opvalt nu ik erover ga schrijven is de spelling van de naam. Het wordt inmiddels zonder -d geschreven, maar de titel van Theun de Vries is onmiskenbaar Oldenbarneveldt en hij volgt daarmee het 18e en 19e eeuwse gebruik. Vreemd om zelfs de schrijfwijze van namen aan te passen in de geschiedschrijving. Wellicht gebeurt dat vaker dan ik tot nu toe merkte.
Ik vind het een geslaagd boek van De Vries. Hij heeft zo zijn historisch-deterministische voorstellingen en ideeën, gezien zijn politieke achtergrond wellicht aan het marxisme ontleend, maar die zitten niet erg dwars. Zijn stelling is vooral: Oldenbarnevelt bloeide toen zijn persoonlijke eigenschappen pasten bij de tijd waarin hij werkte, en hij heeft die tijd ook mede gevormd. Maar de signalen van verandering heeft hij niet opgepikt en hij bleek toch de leidsman niet van de Nederlandse republiek maar van één factie daarin, de regentenpartij. Uiteenlopende belangen gaan in revoluties vaak bondgenootschappen aan, maar na een geslaagde omwenteling – en de Opstand kan men waarlijk een geslaagde omwenteling noemen – wil de groepering die zijn belangen gerealiseerd ziet, de situatie houden als hij is, en de nog niet bevredigde partij wil de omwenteling voortzetten. “Doch de tweede golf zou, onvermijdelijk, volgen en de eerste met haar geweld overstorten,” zo schrijft De Vries. Dat hij “de nadering van deze tweede golf heeft gezien , is onloochenbaar; dat hij haar onvermijdelijkheid, haar natuurlijk élan heeft trachten te breken, bewijst, dat zijn politieke roeping had uitgediend […].” (cursiveringen van mij, FMB).
De Vries ziet in de ‘liberale’ factie van de Statenpartij een erasmiaans idee van de verhouding tussen kerk en staat: de staat staat boven de kerk en moet beslissen over theologische twistpunten. Zijn voorstel voor een kerkregeling in deze zin ondervindt veel calvinistische tegenstand en wordt niet aangenomen.
Over de persoon Oldenbarnevelt is hij of neutraal of negatief. Hij is te zeer verbonden met de regentenklasse om op De Vries’ sympathie te kunnen rekenen. Maar over zijn laatste jaar schrijft hij toch met mededogen: Oldenbarnevelt is “in het eind, voor het eerst eigenlijk in zijn 72-jarig bestaan, tragisch in zijn onbeschermde menselijkheid”.
De Vries’ oordeel over Maurits is, ondanks waardering voor sommige van zijn eigenschappen en van zijn bijdrage aan met name de versterking van de militaire kracht van de jonge Republiek, uiteindelijk ook niet mals: dit doodvonnis van Oldenbarnevelt was niet nodig, het was kleinzielig, de behandeling van Oldenbarnevelt in het laatste jaar was beneden peil. Hiertegenover toonde Oldenbarnevelt toonde zich waardig. En wat Maurits volgens De Vries politiek had moeten doen, namelijk de generaliteit, de centrale staatsmacht in de republiek, opbouwen, dat heeft hij volledig nagelaten. Hij was soldaat, geen politicus.
Als ik kenner van de moderne literatuur over Oldenbarnevelt en Maurits was, of over de details van de ontwikkelingen in de jonge republiek tijdens de 80-jarige oorlog en het internationale speelveld daaromheen, dan had ik vast meer kritiek op dit boek gehad, of het althans vanuit nieuwere en betere inzichten kunnen bespreken. Dit is op dit moment niet het geval. Ik trof het boek in mijn boekenkast aan en las het als vervolg op Matsiers roman, om hier meer context voor te krijgen. Als zodanig heeft het goed voor me gewerkt. Met dank aan de oude De Vries.